Heb je meegedaan aan een bachelorscriptieonderzoek? Binnenkort kun je lezen waar studenten dit jaar hun bachelorscripties over geschreven hebben!
2021
(1) Zie je die auto daar? Ik heb hem net nieuw gekocht. Auto is een de-woord. Dus als je hiernaar wilt verwijzen gebruik je een vorm van hij, bijvoorbeeld hem. Huis is een het-woord. Dus als je hiernaar wilt verwijzen gebruik je het. Als je op basis van de semantische regels verwijst, zijn er een aantal factoren belangrijk, zoals de telbaarheid van woorden. Het woord potlood is bijvoorbeeld telbaar ( één pen, twee pennen), en het woord sneeuw niet (*één sneeuw, *twee sneeuws/sneeuwen.) Naast telbaarheid, is de bezieldheid van woorden belangrijk. Potloden en sneeuw leven niet, maar meisjes wel. Als je op een semantische manier naar een vrouwelijk woord verwijst, gebruik je daar zij of haar. (3) Zie je het meisje daar? Zij zit bij mij in de klas. Het woord meisje is een het-woord, maar er wordt toch verwezen met zij, omdat meisje zowel telbaar als levend is. Als je verwijst volgens de semantische regels, kan het dus zijn dat het verwijswoord anders is dan bij de lexicale regels. (4) Zie je het meisje daar? Dat zit bij mij in de klas. Er is al veel onderzoek gedaan naar het verschil tussen verwijzen volgens de lexicale regels en verwijzen volgens de semantische regels. Deze onderzoeken hebben testjes gedaan waarbij proefpersonen hun antwoorden óf schriftelijk, óf mondeling gaven. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de vraag of er een verschil bestaat tussen schriftelijk en mondeling verwijzen met betrekking tot lexicale en semantische verwijzing. Dit onderzoek geeft een antwoord op die vraag. De verwachting is namelijk dat er wel degelijk een verschil bestaat, aangezien er grote verschillen bestaan tussen schriftelijke en mondelinge taal. Eén van die verschillen heeft te maken met tijd. Als je met iemand praat heb je minder tijd om over je uitingen na te denken, waardoor je, weliswaar onbewust, zal kiezen voor de makkelijkste weg. We denken dat semantisch verwijzen voordeliger is. We zien namelijk al dat er in de loop der jaren steeds meer semantisch wordt verwezen, ten koste van lexicale verwijzing. Zo’n verandering gebeurt niet zomaar, maar zou een voordeel moeten opleveren: dan wel snellere verwerking, dan wel eenvoudigere verwerking. We dachten dat dat voordeel sneller zichtbaar zou zijn in mondelinge dan schriftelijke taal.
(2) Zie je dat huis daar? Ik heb het net nieuw gekocht.
We onderzochten het verschil tussen schriftelijke en mondelinge verwijzing aan de hand van twee taakjes. Tijdens deze taakjes kregen de proefpersonen plaatjes te zien en we vroegen hen te beschrijven wat er op het plaatje gebeurde. De helft deed de taak schriftelijk, de andere helft mondeling, en de verwachting was dat de groep die de mondelinge versie deed meer semantisch zou verwijzen. Uiteindelijk bleek dit verschil niet significant; wel bleek de telbaarheid een belangrijke rol te spelen. Dat eerste komt wellicht omdat het taalveranderingsproces al te ver gevorderd is om een verschil te kunnen zien, of wellicht was onze taak niet natuurlijk genoeg. Dat tweede duidt er volgens ons op dat de grens tussen hem en het op de hierarchie naar links opschuift.
2020
In ons onderzoek hebben we gekeken naar expliciete kennis van tweedetaalverwervers van het Nederlands (NT2) over het gebruik van ‘je’ en ‘jij’. In het Nederlands hebben veel persoonlijke voornaamwoorden een sterke en een zwakke vorm. Voor de tweede persoon enkelvoud in onderwerppositie is de sterke vorm ‘jij’ en de zwakke vorm ‘je’. De zwakke vorm ‘je’ is voor Nederlandse moedertaalsprekers (NT1) de standaardoptie. Dat wil zeggen dat in neutrale, niet-specifieke situaties ‘je’ wordt gebruikt. De sterke vorm ‘jij’ wordt gebruikt in situaties waar nadruk op het voornaamwoord ligt, zoals bijvoorbeeld contrastsituaties. De sterke vorm is ook de enige optie in dit soort gevallen, omdat het -grammaticaal gezien- als enige van de twee nadruk kan hebben.
Uit onderzoek blijkt dat beginnende NT2-sprekers juist de ‘jij’-vorm overgeneraliseren. Waarschijnlijk wordt deze vorm eerder geleerd omdat hij meer opvalt. Bij gevorderde NT2-sprekers is dit anders, omdat zij meer begrip en kennis van de taal hebben, waardoor hun gebruikspatronen dichterbij de NT1 liggen. In dit onderzoek is onderzocht hoe deze gebruikspatronen van gevorderde NT2-sprekers zijn.
Allereerst is er gekeken naar de verschillen tussen NT1- en NT2-sprekers. Hiervoor is een online test naar het gebruik van ‘je’ en ‘jij’ in contrasterende zinnen en neutrale zinnen gemaakt. Beide groepen kozen vaker voor ‘jij’ in de contrastzinnen dan in de neutrale zinnen, maar bij de NT1-groep was het verschil tussen contrast en neutraal veel groter.
Vervolgens is er gekeken naar het effect van expliciete kennis van de groepen. Hiervoor is in de NT2-groep gekeken naar of deze participanten kennis over ‘je’ en ‘jij; konden verwoorden. NT2-sprekers zonder expliciete kennis maakten nauwelijks onderscheid tussen contrasterende of neutrale zinnen, waarbij de zwakke vorm ‘je’ in zowel contrasterende als neutrale gevallen vaker werd gebruikt.
In dit onderzoek is geprobeerd om een opstapje te maken naar meer inzicht over pronominaal gebruik van NT2-sprekers. Gesteld kan worden dat NT2-sprekers met expliciete kennis beter begrip hebben van het verschil tussen ‘je’ en ‘jij’. Hoe dit uiteindelijk in het dagelijks taalgebruik zichtbaar is, moet in vervolgonderzoek worden bekeken.